Vlakbij de rivier de
Nijl
konden de Egyptenaren veel grond verbouwen. Het kaartje hieronder geeft dat
aan. Het groene gedeelte wordt de Nijldelta genoemd. Hier vertakt de
Nijl zich in 7 kleinere stukken. De letters geven aan welke produkten er verbouwd
werden :
A = rundvee fokken
B= varkens fokken
C = Geiten fokken
D = verbouwen van gerst
E = druiventeelt
F = Dadelpalmen (dadels zijn eetbare
vruchten)
G = Verbouwen van vlasplanten voor het
weven van linnen (voor kleding)
H = Verbouwen van sesam, omdat in het
sesamzaad veel olie zit.
I = Verbouwen van de papyrusplant, voor
het maken van papier, boten, touw, manden en sandalen
Wat hadden de Egyptenaren nodig van
andere landen ? (importprodukten) :
Timmerhout voor het maken van schepen,
meubels en doodskisten. Brons voor het maken van wapens. IJzer (pas van 1000
v. Chr.) , Ivoor, Wierook, Mirre, Olie en exotische dieren (dieren die niet
in Egypte leefden, zoals Apen, jachtluipaarden, bavianen en boskatten.)
De meeste Egyptenaren werkten voor
de overheid. Al het land was eigenlijk van de farao (koning), dus iedereen
moest de helft van de oogst aan de koning geven als een soort belasting. Een
deel van de belasting werd gebruikt voor het leger, een ander groot deel bewaarde
men in grote schuren. Want als de oogst volgend jaar mislukte, hadden ze tenminste
nog te eten. Als je geen belasting wilde of kon betalen, dan werd je voor
de rechter gesleept. Daar werd je geslagen, daarna ondervraagd, en daarna
weer geslagen. Er waren geen advocaten, dus je moest jezelf verdedigen. Maar
de rechters werkten voor de farao, dus meestal werd je gestraft. Alleen de
farao kon de doodstraf geven. Er waren geen wetten op papier gezet, maar alle
uitspraken van de rechters werden opgeschreven. Die kon je dan lezen in de
bibliotheek.
Boeren gebruikten het
vee om het land te bewerken.
Een edelman (rijke
man) droeg soms een halskraag met edelstenen
Een edelvrouwe met
een jurk van halfdoorschijnenende stof. Deze stof werd "koningslinnen"
genoemd.
Arme mensen droegen
simpele kleding van grof linnen.
Een Egyptische stad vroeger en
nu.
Alle huizen werden van kleisteen gebouwd.
(Dat is klei, die door de warmte van de zon hard is geworden.) Alle beroepen
leefden door elkaar heen. Het platte dak gebruikte men soms als koele slaapplaats.
Er waren geen bankstellen, kasten, tafels, tapijten, boekenkasten of matrassen
op het bed.
Het voedsel van de arme mensen bestond
uit brood, bier, groente en wat verse of gedroogde vis. Iets rijkere mensen
aten dadels, granaatappels, vijgen, vlees (vooral rundvlees) en dronken wijn
van dadels of druiven. Het slechte gebit van sommige
mummies wijst erop, dat de Egyptenaren
(te) veel zoetigheid aten. Vlees of vis was moeilijk lang te bewaren, daarom
droogde men de vis in de hete zon. Daarna werd de vis in as weggelegd.
Rijke mensen gaven grote feesten.
Er werd veel gegeten en gedronken.
Elke gast kreeg een kegeltje met
vet op zijn hoofd. Als het smolt, dan rook het lekker. (soort parfum)
Zangers, dansers, acrobaten en
muzikanten traden op.
Mannen droegen een korte tuniek
en de vrouwen droegen een lange tuniek, met overkleed.
Vrouwen en mannen gebruikten make-up.
Als je rijk genoeg was, kocht je ook nog een pruik en sieraden.
Kinderen hadden vaak niets aan.
Jongens hadden een klein plukje haar Meisjes hadden vlechtjes.
De Egyptenaren hielden veel van kinderen.
Veel jonge kinderen stierven jong. Om het kind te beschermen tegen gevaar,
kreeg het kind een amulet om. De kinderen deden eenvoudige spelletjes.
Ballen, zweeptollen, houten poppen, diertjes van hout of klei, stokken om
mee te kegelen, sporten, zwemmen, bordspelen, muziek maken.(geen notenschrift)
Meisjes werden vaak met hun poppen begraven.
Sommige jongens gingen naar school
in de tempel. Onderwijs duurde 10 jaar en het was gratis. Toch gingen veel
kinderen niet naar school. Ouders wilden liever dat hun kind geld ging verdienen.
Als je spijbelde, kreeg je houten blokken om je enkels. We weten niet hoeveel
meisjes er konden schrijven, maar een aantal meisjes heeft het gekund. De
meeste kinderen hielpen op het land of hielpen thuis.
De Egyptenaren kenden maar 7 cijfertekens.
De nul (0) kenden ze niet. Ook vermenigvuldigen (keersommen) en delen waren
onbekend. Om te vermenigvuldigen, schreven de Egyptenaren de getallen iedere
keer op en telden ze op. Voorbeeld : 4 x 35 = 35 + 35 + 35 + 35 = ....
Elk jaar had 12 maanden. Iedere maand
had 3 weken van 10 dagen. De laatste 5 dagen van het jaar waren godsdienstige
feestdagen. Een schrikkeljaar kenden de Egyptenaren niet.
In de tijd van het oude Egypte
hadden de vrouwen best een goed leven. Vrouwen mochten gewoon winkelen of
met hun man op stap naar vrienden. Bij een geboorte waren ouders even blij
met een meisje als met een jongetje. Vrouwen hadden recht op eigen bezit en
mochten zelf geld verdienen. Ze konden werk zoeken als vroedvrouw, zangeres,
muzikant, priesteres of als marktkoopvrouw. Als haar man haar sloeg, kon zij
hem voor het gerecht slepen. Als de man van haar scheidde, moest hij haar
blijven onderhouden.